Beschrijving
Het boek De goddelijke komedie van Dante Alighieri is verschenen in 2008.
De goddelijke komedie is de beschrijving van een denkbeeldige tocht door het hiernamaals. Zij heeft drie delen: de hel, het vagevuur en het paradijs en ieder van deze delen heeft drieëndertig zangen van niet geheel gelijke lengte, terwijl aan het eerste deel nog een inleidende zang voorafgaat, waardoor het totale aantal van de zang honderd bedraagt. Dit aantal is geen toevalligheid. Het getal honderd gold in de middeleeuwse getallensymboliek, waarvan ook Dante een naarstig beoefenaar was, als het zinnebeeld van de volmaaktheid. Drie is het getal van de personen der heilige drie-eenheid, drieëndertig is het aantal jaren van Jezus’ aardse leven.
In de eerste zang van De goddelijke komedie is Dante verdwaald in een donker woud en terwijl hij wanhopig naar hulp uitziet ontmoet hij daar de Latijnse dichter Vergilius. Samen verlaten zij het aardoppervlak en dalen af naar de hel, die voorgesteld wordt als een systeem van concentrische, zich steeds verder vernauwende kringen, een soort geringde trechter, die tenslotte in het middelpunt van de aarde eindigt. Daar zit Lucifer in het ijs, met zijn hoofd naar ons halfrond toe en met zijn voeten naar het zuidelijk halfrond gekeerd.
Tussen het ijs en Lucifer vinden Dante en Vergilius een weg langs het middelpunt van de aarde en stijgen dan weer op naar het zuidelijk halfrond. Zij bereiken een eiland, waar zich een hoge berg verheft, de louteringsberg van het vagevuur, waar de zielen die in staat van genade zijn gestorven, maar hun aardse schulden nog niet hebben uitgeboet, geleidelijk gelouterd worden en opstijgen naar de hemelse zaligheid. Deze berg, een soort tegenbeeld van de hel, heeft langs zijn flanken steeds nauwer wordende gaanderijen. Daarlangs stijgen Dante en Vergilius opwaarts naar de top, waar zich het aardse paradijs bevindt.
Wanneer zij daar zijn aangekomen, wordt Vergilius als Dante’s geleider afgelost door Beatrice. Samen met Beatrice stijgt Dante nu opwaarts naar het paradijs. De eeuwige woonplaats van de zaligen bestraald door het licht van God.